Begrippen architectuur

Als je meer te weten wilt komen over een gebouw, bijvoorbeeld over de decoraties die je ziet, vliegen de vaktermen je vaak om de oren. In dit overzicht vind je een simpele uitleg van de meest voorkomende begrippen in de architectuur. Zoals frontons, guirlandes en muurankers.

Balustrade en borstwering

Een balustrade is een hekwerk met speciaal vormgegeven spijlen (balusters) langs bijvoorbeeld een balkon, terras, galerij of dak. Is het hek massief? Dan spreek je van een borstwering. Oorspronkelijk was een borstwering een dichte verdedigingsmuur – tot borsthoogte. De term wordt ook gebruikt voor het stukje muur tussen vloer en kozijn.

Zandstenen balustrade

Boogstenen: aanzetstenen en sluitsteen

De onderste steen links en rechts in een boog zijn de twee aanzetstenen. Ze vormen de basis van de boog. De sluitsteen zit in de top, precies in het midden van de boog, zodat die de andere boogstenen op hun plek houdt. Soms is een sluitsteen rijk bewerkt, bijvoorbeeld in de vorm van een plant, bloem of een menselijk gezicht. Zowel aanzetstenen als sluitstenen werden vaak uitgevoerd in natuursteen.

Bovenlicht en snijraam

Een bovenlicht is een raampje boven een deur of (hoog) raam. Doel was om licht in de hal te krijgen, vooral belangrijk toen er nog geen elektriciteit was. Bovenlichten waren vaak versierd met stevig materiaal om inbraak tegen te gaan. Zo’n versierd bovenlicht heet dan weer een snijraam (oorspronkelijk ging het namelijk om houtsnijwerk, maar de decoratie wordt ook van andere materialen gemaakt). In de 20e eeuw werden bovenlichten vaak voorzien van glas-in-lood. Overigens heet het kozijn tussen het bovenlicht en de deur (of het raam) een kalf.

Versierd bovenlicht

Cassetteplafond

Dit plafond heeft verdiepte – meestal vierkante of rechthoekige – vlakken (cassetten). In de Romeinse bouwkunst werden cassetten al toegepast in gewelven, omdat ze die lichter van gewicht maakten en voor perspectiefwerking zorgden. Later zie je ze ook bij vlakke plafonds.

19e-eeuws cassetteplafond

Festoenen (guirlandes)

Festoenen of guirlandes zijn – meestal gebeeldhouwde – slingers van fruit, bladeren of bloemen. Soms wordt de term guirlande gebruikt voor een slinger zonder linten, en een festoen voor een slinger met linten, manchetten en afhangende uiteinden. Je ziet dit beeldhouwwerk vaak bij gebouwen in Lodewijkstijl.

Festoenen

Fronton

Een fronton is een bekroning van een gevel, venster of ingang. Meestal driehoekig, maar er zijn ook gebogen frontons. Het gevelvlak binnen het fronton heet een timpaan, hierin zie je soms beeldhouwwerk. Frontons en timpanen komen vaak voor bij gebouwen in classicistische stijl en neoclassicistische stijl.

Gesamtkunstwerk

Een ‘totaal kunstwerk’ waarin diverse kunstvormen, waaronder architectuur, schilderkunst en beeldhouwkunst, worden gecombineerd.

Gevel

De gevel is de buitenmuur van het gebouw. De voorgevel aan de straatzijde vormt het gezicht van het gebouw. Wanneer het uiterlijk van het onderste gedeelte van een gevel afwijkt van de rest, wordt dat wel een pui genoemd.

Klokgevel en halsgevel

De klokgevel, waarbij de bovenkant van de gevel de vorm heeft van een klok, lijkt erg op de halsgevel. Maar een halsgevel heeft meer de vorm van een rechthoek en de klokgevel is wat zwieriger en minder statisch.

Halsgevel (links) en klokgevel (rechts)

Lijstgevel en attiek

Zie je bovenop de gevel een kroonlijst over de hele breedte? Dan heb je te maken met een lijstgevel. Je ziet veel (gedecoreerde) lijstgevels bij grote, brede herenhuizen. In sommige gevallen hebben ze een attiek; een (versierde) verhoging waardoor het dak aan het zicht onttrokken wordt.  Bijvoorbeeld in de vorm van een balustrade of borstwering.

Lijstgevel met attiek

Trapgevel

Een gevel met een top die trapsgewijs versmalt zie je veel bij gebouwen in renaissancestijl. Begin 18e eeuw raken trapgevels in Nederland uit de gratie en worden ze vaak weggehaald. In de 19e eeuw komen ze weer terug, omdat de neorenaissance dan populair is.

Tuitgevel

Een puntgevel met een smalle rechthoekige hals die soms is versierd, dat is de korte omschrijving van een tuitgevel.  Veel pakhuizen hebben tuitgevels. En in de 18e eeuw werden trapgevels ook wel vervangen door tuitgevels om huizen statiger te doen lijken.

Vliesgevel

Een vliesgevel is een gevel die niet dragend is. Hierdoor kan de gevel worden opgebouwd uit lichte materialen, zoals glas. Een bekend voorbeeld is de gevel van de Van Nelle Fabriek, ook wel bekend als het ‘Glazen Paleis’.

Gewelf

Een gewelf is een gebogen overdekking van een ruimte.  Je ziet gewelven veel in kerkers en kasteelzalen. Ze kunnen van diverse materialen gemaakt zijn, bijvoorbeeld van baksteen, natuursteen, beton en hout.

Houten gewelven

Kraagsteen (console)

Een kraagsteen steekt uit de muur om het gewicht te dragen van bijvoorbeeld een balkon, beeldhouwwerk of kroonlijst. Zo’n vooruitstekend deel wordt ook wel een console genoemd. Een kraagsteen is altijd van (natuur)steen gemaakt, een console kan ook van hout, staal of beton zijn. Consoles hebben niet alleen een bouwtechnische functie, maar ook een decoratieve; ze zijn vaak rijk versierd.

Kruiskozijn

Dit is een kozijn dat in vieren wordt gedeeld door een middenstijl (verticaal) en een tussendorpel (horizontaal). Meestal van natuursteen of hout. Bij oudere kruiskozijnen, bijvoorbeeld uit de 16e eeuw, zijn de onderste ramen vaak voorzien van luiken. Een kruiskozijn wordt ook wel een kruisvenster genoemd. Later werd het soms ook wel eens toegepast bij schuiframen.

Muurankers

Deze ijzeren staven op de buitenmuur van een gebouw beschermen de gevel tegen uitknikken. Als muurankers rijk bewerkt zijn, heten ze wel sierankers. Sommige muurankers geven het jaartal van het bouwjaar weer.

Ornamenten

Dit is een verzamelbegrip, want het zijn eigenlijk gewoon versieringen (Latijn: ornare betekent versieren). Oftewel alle decoratieve elementen die bedoeld zijn om een gebouw op te luisteren, zoals de eerdergenoemde kraagstenen en festoenen.

Pilasters

Pilasters zijn platte zuilen die iets uit een muur steken. Ze hebben geen dragende functie en zijn dus decoratief. Classicistische en neoclassicistische gebouwen hebben vaak pilasters.

Risaliet

Een risaliet is een vooruitstekend deel van een gevel die over de gehele hoogte doorloopt. Bij een risaliet in het midden van de gevel is de ingangspartij er vaak in verwerkt. Soms heeft zo’n middenrisaliet een andere kleur dan de rest van de gevel. Je hebt ook hoekrisalieten. Een risaliet zie je vaak bij classicistische en neoclassicistische gebouwen.

Roosvenster

Een rond venster met een – vaak een zeer complex – maaswerk waardoor het lijkt op een roos met blaadjes. Het roosvenster komt oorspronkelijk uit de gotiek, maar later zie je ook kleine roosvensters in gevels van huizen en boerderijen.

Spekband (speklaag)

Een spekband of speklaag is een horizontale versiering in een gevel. Vaak gaat het om een muur met stroken baksteen die worden afgewisseld met lagen lichtgekleurde natuursteen. Hierdoor krijg je een levendige gevel.

Waterspuwer

Waterspuwers zijn uit steen gehouwen figuren, meestal stellen ze duivels of monsters voor. Ze zitten aan het uiteinde van een goot om regenwater af te voeren, zodat wordt voorkomen dat het langs de gevel naar beneden stroomt. Je ziet waterspuwers (of gargouilles) veel bij gotische kerken.

Zuilen en kapitelen

Een zuil is een ronde kolom (een kolom die niet rond is, wordt een pijler genoemd). Aan het uiteinde van de zuil zie je een ‘kapiteel’ met beeldhouwwerk. Zuilen werden toegepast tijdens de klassieke oudheid en er zijn verschillende soorten te onderscheiden. Dorische zuilen zijn zwaar en sober. Een Ionische zuil is slanker en wordt bekroond met spiraalvormige versieringen (voluten). Korinthische zuilen zijn nog ranker en rijker versierd. Daarnaast heb je zuilen in de vorm van figuren.